Neurofeedback ADHD type 2 hyper
Een kleine groep ADHD-ers laat hyperactiviteit in het gedrag en de motoriek zien. Dit gaat samen met echte hyperactiviteit in de hersenen. Deze groep noemen we type 2. In het QEEG-profiel laten deze mensen vooral een hoog aandeel snelle golven zien (high beta), het tegenovergestelde profiel van ADD. Aan de buitenkant zijn mensen met de diagnose ADHD moeilijk of niet te onderscheiden, maar binnen in de hersenen blijken deze groepen echt verschillend.
Veel medicijnen voor ADHD, zoals methylfenidaat, zijn activerend voor het brein. Een kind waarvan de hersenen al overactief zijn, zal niet of zelfs averechts reageren op therapieën die de activiteit van de hersenen nog meer verhogen. De neurofeedbacktherapie zal bij deze groep dan ook meestal bestaan uit het onderdrukken van snelle golven (high beta). Het cliënt krijgt dan positieve feedback op momenten dat de hersenen wat minder actief zijn.
Neurofeedback bij ADHD
Het neurofeedbackprotocol bij ADHD type 2 is gericht op het verlagen van de overactivatie in het brein. Dit zorgt voor een betere remming van gedrag (vermindering van impulsiviteit, minder opvliegendheid). Het behandeldoel is het inhiberen (verlagen) van de high beta-golven. Een gemiddeld traject om ADHD-klachten te reduceren duurt 40 sessies.
Attentie: de informatie op deze site heeft een algemeen karakter en is daarom niet altijd toepasbaar voor individuele specifieke situaties.De QEEG -meting in combinatie met de primaire klacht bepalen uiteindelijk het behandeldoel.
Drie types ADHD in een QEEG
Je kunt drie verschillende types ADHD onderscheiden met een EEG-meting.
- ADHD type 1: onoplettend (onderactivatie) = ADD
- ADHD type 2: hypergedrag en/of impulsief (overactivatie)
- ADHD type 3 com: onoplettend en hyper / impulsief (zowel onderactivatie als overactivatie)
Klachten bij ADHD: hyperactiviteit en/of impulsiviteit
1. Beweegt vaak onrustig met handen of voeten, of draait in zijn of haar stoel.
2. Staat vaak op in situaties waarin verwacht wordt dat je op je plaats blijft zitten (staat bijvoorbeeld op van zijn of haar plek in de klas, op kantoor of op een andere werkplek, of in andere situaties waarin je op je plaats moet blijven zitten).
3. Rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast is. (NB Bij adolescenten of volwassenen kan dit beperkt zijn tot gevoelens van rusteloosheid.)
4. Kan moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannende activiteiten.
5. Is vaak ‘in de weer’ of ‘draaft maar door’ (is bijvoorbeeld niet in staat om lang stil te zitten, of voelt zich daarbij ongemakkelijk, zoals in een restaurant, tijdens een vergadering; anderen kunnen de betrokkene onrustig of moeilijk bij te houden vinden).
6. Praat vaak excessief veel.
7. Gooit het antwoord er vaak al uit voordat een vraag afgemaakt is (maakt bijvoorbeeld de zinnen van anderen af; kan niet op zijn of haar beurt wachten tijdens een gesprek).
8. Heeft vaak moeite op zijn of haar beurt te wachten (bijvoorbeeld wachten in een rij).
9. Stoort vaak anderen of dringt zich op (mengt zich bijvoorbeeld zomaar in gesprekken, spelletjes of activiteiten; gebruikt ongevraagd en zonder toestemming te verkrijgen de spullen van een ander; bij adolescenten en volwassenen: dringt zich op bij activiteiten van anderen of neemt deze over).
Neuro-academy: opleiding voor ADHD coaches
Begeleid je jongeren en/of volwassenen met ADHD en wil je een stapje verder gaan dan de geijkte coachingstechnieken, dan is de vierdaagse opleiding neurofeedback interessant voor jou. Je kunt namelijk drie typen ADHD onderscheiden in een EEG-meting en daar de coaching op afstemmen. Meer informatie.